Tunnelvisuele trucs: Het oog als spiekgat, het brein als schilder

Niets is wat het lijkt. Zo ook onze visuele waarneming. Om te kijken, gebruiken we onze ogen: goed gelapte panoramaruiten met uitzicht op de buitenwereld. Althans, zo ervaren we dit. In de realiteit komt de ramenlapper morgen, is de ruit enorm beslagen, en zijn je ogen als regendruppels die soms een troebel stukje buitenwereld doorlaten. Waarom ervaren we dit anders? Hoe zien we dan toch zo goed? En kijken we eigenlijk ooit naar de échte wereld?

This post is also available in Engels.

Lichtstralen uiteenhalen

Op knipperen na, turen we de ganse dag uit onze ogen. Zo veel, dat je je zelden realiseert hoe rijkelijk belegen de visuele wereld kan zijn. Wat je ziet is een complexe combinatie van allerlei vormen, kleuren, texturen, en de lichtbron die de boel je oogbal in kaatst. Elk zintuig ontvangt een melange aan signalen, maar de resolutie en gelaagdheid van visuele informatie is een stuk hoger dan wat we voelen, horen, en ruiken. Hierdoor kunnen beelden op talloze manieren van elkaar verschillen. Ons brein moet deze verschillen leren detecteren, omdat visuele verwarring onhandig en gevaarlijk kan zijn. Zo wil je onderscheid kunnen maken tussen posters van vliegtuigen en daadwerkelijke vliegtuigen, tussen grondig gezeemde en gesloten ramen, en tussen lekkere en giftige paddenstoelen.  

Een goed stel ogen


Gelukkig hebben we als mens een goed stel kijkers, waarmee we in mum van tijd zulk visueel onderscheid kunnen maken. Dat onze ogen zo capabel zijn, heeft net zoals bij camera’s en beeldschermen te maken met resolutie, de scherpte van visuele informatie. Binnen het dierenrijk heeft ons netvlies, op (roof)vogels na, de hoogste dichtheid aan fotoreceptoren—lichtgevoelige cellen die visuele informatie oppikken en vertalen naar neurale signalen. Hoe hoger deze dichtheid, hoe preciezer je de visuele wereld in stukjes kan onderverdelen. Zo kunnen roofvogels op wolkenkrabber-hoogte met gemak muizen van kiezels onderscheiden.

Bron

Gelakte duimnagel


Toch is het vermogen van onze ogen maar deels te wijten aan de resolutie van binnenkomende visuele informatie. We krijgen namelijk slechts in een minuscuul stukje (veel minder dan 1%) midden in ons blikveld haarscherpe input, zo klein als je duimnagel op armlengte.    Onze indrukwekkende fotoreceptor-dichtheid geldt enkel voor dit middelste deel van het netvlies, daarbuiten neemt het gestaag af en zien we dus veel minder scherp. Sterker nog, bij onze fotoreceptoren voor kleur (“kegeltjes”) gebeurt dit zó sterk dat hun verdeling over het netvlies haast lijkt op een breinaald. Onze fotoreceptoren voor licht (“staafjes”) volgen meer een vulkaan-achtig patroon: een geleidelijke heuvel met in het midden een diep staaf-loos dal. Hierbinnen zien we dus scherp en in kleur, maar net erbuiten wordt dit kleurloos en almaar vager.

Bron

Kleurplaat als hersenkraker


Huh? Waarom zie ik de rest van m’n blikveld dan niet onscherp, of in zwart-wit? Uitstekende vraag. Dat komt door een aantal slimme trucs van je brein. Onze waarneming is niet geëvolueerd om waarheidsgetrouw te zijn, maar om ons te helpen overleven. Daartoe moet het op basis van losse hapjes zintuigelijke informatie een coherente waarneming zien te bouwen. Hierbij is het van belang dat er zoveel mogelijk input binnenkomt, en dat elke hap van toegevoegde waarde is (zoals hoekpuntjes van een legpuzzel). Voor visuele waarneming hanteert ons brein hiervoor een slimme aanpak. Om informatie te maximaliseren, laat het onze ogen 3x / seconde op iets nieuws focussen (‘saccades’), zonder dat je dit doorhebt. Het leert hoe de wereld gestructureerd is, en met die kennis stuurt het je blik richting vermoedelijk verhelderende informatie. Zo zullen je ogen onbewust naar boven scannen wanneer je twijfelt of je naar een poster van, of een écht vliegtuig kijkt. Je brein weet immers dat posters op muren hangen, en vliegtuigen in de lucht—wat visueel makkelijker te onderscheiden is. Binnen deze focuspunten worden visuele vermoedens getoetst aan scherpe input; daarbuiten hebben vermoedens de overhand en vormen ze veel van onze waarneming. Kortom, je brein vult ontbrekende input (details, kleuren) continu in met visueel waarschijnlijke informatie (demonstratie: uniformity illusion). Wat je uiteindelijk ziet, is dus grotendeels een creatie van je brein, geïnspireerd door opgepikte structuur van de wereld en wat er via je ogen strategisch uit wordt ‘gespiekt’.

Credits

Auteur: Wieger

Buddy: Natalie

Editor: Lucas

Vertaling: Wieger

Editor vertaling: Vivek

Kop afbeelding van Ricky Esquivel via pexels.com

+ posts

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *