Ik zie, ik zie wat ik net nog (niet) zag

This post is also available in Engels.

Je ziet wat je ziet toch? Nou, zo simpel ligt het niet. Zo blijkt dat wat je nu ziet mede bepaald wordt door wat je net ervoor hebt gezien.

Drukke wereld

Zien is een van de belangrijkste zintuigen die we hebben. Elke seconde van ons wakkere leven vertrouwen we op ons vermogen om de wereld waar te nemen. Kijk om je heen, als het goed is merk je dat je alles goed en scherp kan waarnemen. Maar de informatie die ons brein krijgt van onze ogen is veel minder rijk en gedetailleerd dan je zou denken. Zo is het deel van ons visuele veld dat we op een armlengte afstand scherp en in kleur kunnen waarnemen niet meer dan een duimnagel groot. Daarnaast is de informatie die ons brein ontvangt vaak vaag en steeds weer veranderend doordat we bijvoorbeeld ons hoofd en onze ogen bewegen. Hoe kan ons brein dan toch zo’n ongelofelijk rijk, stabiel en accuraat beeld van onze omgeving vormen?

De wereld is constant in beweging en als jij zelf ook nog eens beweegt, kun je je voorstellen dat het beeld op je netvlies best wel chaotisch is. Maar stiekem blijft er ook veel hetzelfde. Zelfs als je rondkijkt, veranderen de objecten waarnaar je kijkt langzaam of veranderen ze helemaal niet; het beeldscherm waarop je dit leest zal niet opeens helemaal verdwijnen. Door de tijd heen blijft er dus ook veel constant. We noemen deze stabiliteit of regelmatigheid in de tijd temporele context. Een prominent idee is dat ons brein gebruik maakt van deze regelmatigheden om visuele waarneming efficiënter te maken. 

Effect van tijd op zien

Er is al veel bewijs dat visuele verwerking in ons brein inderdaad beïnvloed wordt door wat eerder gezien is. Zo wordt visuele waarneming aangepast aan wat er in het recente verleden gezien werd. Als je bijvoorbeeld een poos naar een waterval kijkt, en daarna naar een stilstaand object, zal dat object omhoog lijken te bewegen. Probeer het zelf maar eens:

Dit is één voorbeeld van vele ‘motion after-effecten’ en laat zien hoe visuele waarneming verschuift naar het tegenovergesteldevan wat recentelijk is waargenomen; de naar benedenvallende waterval zorgt voor de illusoire waarneming van een beweging omhoog: een afstotend effect. 

Het omgekeerde kan ook het geval zijn; dan verschuift visuele waarneming juist in de richting van het recente verleden, een aantrekkend effect dus. Een voorbeeld hiervan is dat deelnemers in een computertaak de oriëntatie van een lijn beoordelen als meer lijkend op een voorgaande lijn dan eigenlijk het geval is. Wellicht is dit hoe het brein ons helpt om te gaan met instabiele informatie: door dat wat we zien door de tijd heen meer op elkaar te doen lijken. 

Fritsche’s werk

Matthias Fritsche, werkzaam op het Donders Instituut, wijdde zijn promotieonderzoek aan dit fenomeen. Uit zijn werk bleek dat het uitmaakt op welk moment je kijkt naar het effect dat het verleden heeft op hoe je iets waarneemt. Het effect is namelijk anders tijdens het zien van iets, dan als je iets later moet zeggen wat je zojuist zag. Dat klinkt raar; maar iets zien en een beslissing maken over wat je zag zijn niet per se hetzelfde. Hoe onderzoek je dat? 

Om naar het effect van tijd te kijken op visuele waarneming zelf, liet Fritsche proefpersonen 2 lijnen naast elkaar met elkaar vergelijken. Om het effect van tijd op een perceptuele beslissing te onderzoeken, moest een proefpersoon na een lijn te hebben gezien deze namaken. Daarvoor heb je je werkgeheugen nodig. En wat bleek? Hoe iets eruitziet, verschoof in de tegengestelde richting van wat we net gezien hebben, dus zoals het eerdergenoemde afstotende na-effect. Maar als er wat tijd zat tussen wat je ziet en de beslissing die je moet maken over wat je gezien hebt, zien we juist een aantrekkendeffect op die beslissing. Ook maakt het uit of je aandacht hebt voor waar je naar kijkt; als je op iets anders let dan de oriëntatie van de lijn, zoals de kleur, wordt het effect duidelijk minder. Hoe lang geleden je iets gezien hebt doet er ook toe: wonderlijk genoeg wordt een beslissing over iets wat je ziet zelfs tegelijkertijd aangetrokken tot iets wat we net hebben gezien als afgestoten door dingen die we langer, tot wel enkele minuten geleden, hebben gezien. Wat je ziet lijkt dus meer op wat je kortgeleden hebt gezien en minder op wat je langer geleden hebt gezien.

Twee effecten, twee doelen

Waarom al deze tegengestelde effecten? Fritsche stelt: Het brein heeft in feite twee doelen. Aan de ene kant streeft het naar een stabiel visueel waarnemingsvermogen. Je wilt niet dat wat je ziet zomaar helemaal verstoord raakt door kleine vervormingen, bijvoorbeeld door een oogbeweging. Aan de andere kant streeft het brein naar een visueel waarnemingsvermogen dat juist gevoelig is voor kleine, maar belangrijke veranderingen, zoals een slang die je in je ooghoek ziet. 

Met een computationeel model laat Fritsche zien hoe het brein dit voor elkaar krijgt. Het is daarbij belangrijk om visuele verwerking op te delen in twee fases: eerst wordt visuele informatie opgeslagen (encoderen) en daarna wordt die informatie gebruikt als je het nodig hebt voor een beslissing (decoderen), bijvoorbeeld over wat je ziet. Het brein maakt in deze twee fases op een verschillende manier gebruik van regelmatigheden in de tijd, en dit leidt tot de gevonden combinatie van afstotende en aantrekkende neigingen als we beslissingen maken over wat we zien. 

Je ziet dus niet zomaar wat je ziet; je brein is continu bezig visuele informatie in de context te zien van wat er eerder is waargenomen. Dit is een mooi voorbeeld van hoe het brein op intrigerende wijze zich aanpast aan de wereld om ons heen om deze zo goed mogelijk waar te kunnen nemen.

Fritsche promoveerde met zijn onderzoek afgelopen maandag Cum Laude, een zeldzame prestatie!

Auteur: Floortje Bouwkamp
Buddy: Felix Klaassen
Editor: Wessel Hieselaar
Vertaling: Ellen Lommerse
Editor vertaling: Monica Wagner

Foto van Mike Lewis HeadSmart Mediaon Unsplash

+ posts

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *