This post is also available in Engels.
In Nederland is ongeveer de helft van de mensen religieus. Wereldwijd ligt het percentage gelovigen maar liefst op 84 procent. Welke rol speelt ons brein in religie? Zijn we voorgeprogrammeerd om godsdienstig te zijn?
Foto: CC0, Pexels
Ontvankelijkheid voor religie is erfelijk
Hoe ontvankelijk je bent voor religie (ofwel, hoe ‘spiritueel’ je bent) is volgens tweelingonderzoek voor 16 tot 50% genetisch bepaald. Deze relatief hoge erfelijkheid suggereert dat religie een evolutionair voordeel moet hebben gehad. Dat gelovig zijn adaptief was wordt ondersteunt door het feit dat een religieuze gemeenschap meer kans had om te overleven dan een gemeenschap zonder religie. Deze kans was maar liefst vier keer zo hoog voor een willekeurig jaar. Dit zou onder andere kunnen komen doordat religie een groep bijeen hield, bescherming bood, en door het naleven van voorschriften de gezondheid bevorderde (denk bijvoorbeeld aan koosjer eten).
De invloed van de omgeving
Natuurlijk is er meer van invloed dan enkel genetische opmaak; je omgeving speelt ook een belangrijke rol. Hersenonderzoeker Dick Swaab stelt dat de omgeving waarin een kind opgroeit ervoor zorgt dat de religie van de ouders wordt vastgelegd in de hersencircuits, op een soortgelijke wijze als onze moedertaal. Een kind is wat lichtgeloviger dan een volwassene; het kinderbrein is vatbaar voor waarschuwingen en aanwijzingen van de ouders. Zo wordt geloof van generatie op generatie overgedragen en vastgelegd in onze hersencircuits.
De rol van het brein
In het brein zie je dan ook relaties tussen chemische boodschappers en de mate waarin we spiritueel zijn. De hoeveelheid serotoninereceptoren bijvoorbeeld correleert met hoe ontvankelijk we zijn voor religie. En stoffen die inwerken op serotonine (zoals LSD) kunnen mystieke en spirituele ervaringen opwekken. Tevens gaat religieuze overtuiging samen met veranderingen in activiteit in verschillende hersengebieden. Gelovigheid gaat bijvoorbeeld samen met een intense activatie van het beloningssysteem in het brein.
Je kunt vaak veel leren over het brein door te kijken naar veranderingen die optreden bij hersenziektes. Zo is er ook gekeken naar de rol van het brein in religie: Bij Alzheimer treedt regelmatig verlies op van interesse in religie, wat samengaat met de progressie van deze ziekte. Daarentegen is er een toename van godsdienstige overtuiging gevonden bij dementie, obsessief-compulsief gedrag, schizofrenie en epilepsie. Van een aantal van deze aandoeningen is bekend dat ze samengaan met een toegenomen activiteit van het belonende dopaminesysteem in onze hersenen.
Wat betekent dat hersenonderzoek dan precies?
Oké, we zien een relatie tussen herenactiviteit en spiritualiteit, maar onze hersenen reageren op alles wat we doen, denken en meemaken. Het besproken onderzoek is dus geen bewijs vóór, maar ook geen bewijs tegen het bestaan van God. Het geeft slechts inzicht in de rol van de hersenen in religie bij ‘gezonde’ mensen en bij mensen met een neurologische afwijking. Daarnaast concludeerde een uitgebreide analyse van vele hersenstudies naar religie dat de hersenwetenschap op het moment geen definitieve verklaring voor religieuze ervaringen kan geven, maar wel bijdraagt aan een objectieve omschrijving van de biologische en psychologische dimensies van religie. Dit maakt dit type onderzoek waardevol, aangezien we hiermee onder andere pathologische hallucinaties van ‘normale’ religieuze ervaringen en staten van bewustzijn (denk aan dromen) kunnen onderscheiden. We kunnen dus veel van dit interessante onderzoek leren, maar een bevestiging of ontkrachting van het bestaan van een hogere macht moeten we niet verachten.
Dit blog is geschreven door Angelique.
Bewerking door Annelies.