Wetenschap is een competitief vakgebied, maar de grootste doorbraken ontstaan vaak door interdisciplinaire samenwerking. Vaak leidt de oplossing voor één wetenschappelijk probleem tot nieuwe vraagstukken en hebben onderzoekers elkaar (en soms de rest van de wereld) nodig om antwoorden te vinden.
Watson en Crick, de ontdekkers van de structuur van DNA.
Foto door Marjorie McCarty [CC BY 3.0 ], via Wikimedia Commons.
Wetenschap slaat bruggen
Dat interdisciplinaire samenwerking tot vernieuwende ideeën kan leiden komt mooi naar voren in een publicatie uit 2011 in het tijdschrift Nature. Ecoloog Robert May uit Oxford liet samen met een econoom van de Bank of England zien dat biologische modellen voor voedselnetwerken en roofdier-prooirelaties gebruikt konden worden om de instabiliteit van ons economisch systeem te verklaren.
Ook binnen de neurowetenschappen is samenwerking tussen verschillende disciplines nodig voor het ontwikkelen van innovatieve ideeën. Eén voorbeeld hiervan is de opkomst van nieuwe beeldvormingstechnieken, zoals fMRI, waarmee je activiteit in de hersenen kunt weergeven in miljoenen beeldpunten. Met de enorme hoeveelheid data die zo’n scanner verzamelt ontstonden nieuwe statische problemen die in het begin onoverkomelijk leken. Maar door nauwe samenwerking tussen neurowetenschappers en statistici kwamen er nieuwe methoden beschikbaar, waarmee we ingewikkelde hersenscans op een robuuste manier kunnen analyseren.
Burgers betrekken
Soms vragen onderzoekers ook burgers om hulp bij een wetenschappelijk vraagstuk. Een groep wetenschappers van de universiteit in Washington maakte bijvoorbeeld een computerspelletje over het vouwen van eiwitten. Zij wilden meer weten over de functie van eiwitten, en daarvoor is hun 3D-structuur van groot belang. Nu zou je een hele dure supercomputer kunnen inzetten om dit vraagstuk op te lossen, maar dat is ontzettend duur. In plaats hiervan mag iedereen meewerken aan het onderzoek door het eiwitspelletje hier te spelen. Zo maken de wetenschappers van duizenden burgers een supercomputer die nooit oververhit.
Teamgrootte
Samenwerken is dus goed voor vooruitgang en innovatie, maar wat is de optimale grootte van een team? In het begin van de twintigste eeuw werden veel problemen binnen de biologie en scheikunde opgelost door wetenschappers die in duo’s werkten in een klein en specifiek hoekje van hun onderzoeksveld. Maar in de tweede helft van de twintigste eeuw, in tijden van globalisering en oorlog, waren het vooral de grote samenwerkingsverbanden die voor nieuwe ontwikkelingen zorgden. Zo was het Manhattan-project, dat leidde tot de ontwikkeling van de eerste atoombom, één van de grootste wetenschappelijke samenwerkingen ooit: zo’n 130.000 mensen werkten mee.
Aan de andere kant lijken té grote teams van honderden wetenschappers – die bijvoorbeeld voor farmaceutische bedrijven samen nieuwe medicijnen ontwikkelen – soms weinig ruimte te laten voor de creativiteit van het individu. Daarom nemen farmaceutische bedrijven tegenwoordig ook vaak juist kleinere teams aan die samen aan een product kunnen werken. Een goede balans vinden tussen individualisme en samenwerken is dus van belang. Het is dan aan de wetenschapper om over de grenzen van zijn eigen veld heen te kijken en nieuwe bruggen te slaan voor de ontdekkingen van de toekomst.
Meer informatie
Over de overeenkomsten tussen voedselnetwerken en ons economisch systeem (wetenschappelijk artikel)
Dit blog is geschreven door Donders-onderzoeker Larry ‘O Dwyer, die onderzoek doet naar autistische kenmerken in ADHD-patiënten.
Bewerking en vertaling door Ricarda Braukmann.
Even een kleine shout out voor Rosalind Franklin (*woep woep*), wiens x-ray cristallografie werk leidde tot de ontdekking van DNA!